Genesis 31

1Toen hoorde hij de woorden der zonen van Laban, zeggende: Jakob heeft genomen alles, wat onzes vaders was, en van hetgeen, dat onzes vaders was, heeft hij al deze heerlijkheid gemaakt.
 al deze Dat is, al dezen rijkdom, waaruit eer en heerlijkheid plachten te volgen.
2Jakob zag ook het aangezicht van Laban aan, en ziet, het was jegens hem niet als gisteren en eergisteren.
 als gisteren Dat is, gelijk te voren. Zo worden deze woorden ook genomen onder, vs.5; Exo 4:10 en Exo 5:7-8, en Exo 21:29; Jos 3:4, Jos 4:18, enz.
3En de Heere zeide tot Jakob: Keer weder tot het land uwer vaderen, en tot uw maagschap, en Ik zal met u zijn.
 tot het land Dat is, het land Kanaän, hetwelk Ik uw vader Izak en uw grootvader Abraham beloofd heb; hoewel zij in dezen tijd daar niet in hadden dan den akker en de spelonk, waarin Sara begraven was.
,
 Ik zal Zie boven Gen 21:22, en Gen 26:24; idem, onder, Gen 32:9 waar Jakob zelf deze woorden verklaart.
4Toen zond Jakob heen, en riep Rachel en Lea, op het veld tot zijn kudde;
 op het veld Om zonder verlet van zijn werk, en met meerdere vrijheid te spreken met zijn vrouwen.
5En hij zeide tot haar: Ik zie het aangezicht uws vaders, dat het jegens mij niet is als gisteren en eergisteren; doch de God mijns vaders is bij mij geweest.
 de God Zie boven, Gen 28:13.
,
 is bij mij Dat is, mij verschenen, en heeft mij bevolen naar mijn land te trekken. Zie onder, vs.13.
6En gijlieden weet, dat ik met al mijn macht uw vader gediend heb.
 macht uw Zowel des geestes met zorgen, als des lichaams met waken, lopen en slapen. Verg. onder, vs.40, 42.
7Maar uw vader heeft bedriegelijk met mij gehandeld, en heeft mijn loon tien malen veranderd; doch God heeft hem niet toegelaten, om mij kwaad te doen.
 heeft bedriegelijk Anders, met mij gespot.
,
 tien malen Dat is, dikwijls, alzo wordt het getal tien, voor dikwijls genomen; onder, vs.41; Lev 26:26; Num 14:22; 1Sa 1:8, en Job 19:3.
8Wanneer hij aldus zeide: De gespikkelde zullen uw loon zijn, zo lammerden al de kudden gespikkelde; en wanneer hij alzo zeide: De gesprenkelde zullen uw loon zijn, zo lammerden al de kudden gesprenkelde.
 Wanneer Merk op, dat het verdrag, hetwelk Jakob met Laban gemaakt had, boven Gen 30:32-33, enz., menigmalen is veranderd door Labans gierigheid; en de verandering verdragen door Jakobs lijdzaamheid.
9Alzo heeft God uw vader het vee ontrukt, en aan mij gegeven.
 mij gegeven Hieruit blijkt dat dit ganse werk niet gekomen is uit enig bedriegelijk beleid van Jakob, maar door Gods regering.
10En het geschiedde ten tijde, als de kudde hittig werd, dat ik mijn ogen ophief, en ik zag in den droom; en ziet, de bokken, die de kudden beklommen, waren gesprenkeld, gespikkeld, en hagelvlakkig.
 in den droom; Zie boven, vs.5.
,
 bokken, Anders, rammelaars; dat is, zowel rammen als bokken.
,
 hagelvlekkig Dat is, die plekken hadden naar de grootte en kleur van de gewone hagelstenen, onderscheiden van de geprikkelde, die zwarte stipjes hadden op de witte huid.
11En de Engel Gods zeide tot mij in den droom: Jakob! En ik zeide: Zie, hier ben ik!
 de engel Versta, den Heere Christus, gelijk blijkt boven, vs.5, en onder, vs.13.
12En Hij zeide: Hef toch uw ogen op, en zie! alle bokken, die de kudde beklimmen, zijn gesprenkeld, gespikkeld, en hagelvlakkig; want Ik heb gezien alles, wat Laban u doet. 13Ik ben die God van Beth-el, alwaar gij het opgerichte teken gezalfd hebt, waar gij Mij een gelofte beloofd hebt; nu, maak u op, vertrek uit dit land, en keer weder in het land uwer maagschap.
 God van Dat is, die u te Bethel verschenen ben, en beloofd heb u bij te blijven, u te bewaren, en in Kanaän wederom te brengen.
,
 in het land Zie boven, vs.3, en onder, vs.18.
14Toen antwoordden Rachel en Lea, en zeiden tot hem: Is er nog voor ons een deel of erfenis, in het huis onzes vaders?
 Is er nog Zij willen zeggen, neen, want hij ook gunt ons het bedongen loon niet, maar heeft dit dikwijls veranderd.
15Zijn wij niet vreemden van hem geacht? Want hij heeft ons verkocht, en hij heeft ook steeds ons geld verteerd.
 Zijn wij Hij heeft ons niet als dochters met eerlijke bruidsgift uitgezet, maar als dienstboden voor loon uitgestoten.
,
 hij heeft ons Te weten voor uw dienst van veertien jaren, hetwelk een manier van verkopen was.
,
 hij heeft ook steeds Hebr. gegeten etende; dat is, steeds of doorgaans gegeten.
,
 geld verteerd Zij verstaan door dit geld de vrucht en het gewin van Jakobs dienst, dat Laban haar niet alleen onthouden, maar ook voor zich verteerd heeft, zonder haar daarvan iets mede te delen. In het volgende, verteerd, Hebr. opgegeten.
16Want al de rijkdom, welke God onzen vader heeft ontrukt, die is onze, en van onze zonen; nu dan, doe alles, wat God tot u gezegd heeft.
 al de rijkdom, Zie boven, vs.9.
,
 zonen; Dat is, kinderen; gelijk elders dikwijls.
17Toen maakte zich Jakob op, en laadde zijn zonen en zijn vrouwen op kemelen.
 zonen en Of, kinderen.
18En hij voerde al zijn vee weg, en al zijn have, die hij gewonnen had, het vee, dat hij bezat, hetwelk hij in Paddan-aram geworven had, om te komen tot Izak, zijn vader, naar het land Kanaän.
 het vee Hebr. het vee zijner bezitting.
,
 te Paddan-Aram Zie boven, Gen 25:20.
19Laban nu was gegaan, om zijn schapen te scheren; zo stal Rachel de terafim, die haar vader had.
 de terafim, Terafim zijn geweest een soort van beelden naar figuur van een mens gemaakt; 1Sa 19:13, 1Sa 19:16, tot afgoden, vs.30, 32, om die van toekomende dingen te vragen; Eze 21:21, en waardoor zij van den duivel antwoord kregen, naar waarheid of naar leugen; Zec 10:2. Van de terafim wordt ook gesproken Jdg 17:5, en Jdg 18:14, Jdg 18:17, Jdg 18:18, Jdg 18:20; 1Sa 15:23; 2Ki 23:24, en Hos 3:4. Deze terafim heeft Laban [hoewel de ware God hem niet onbekend was, boven, Gen 30:27, en in dit hoofdst. vs.24, 29], godsdienstige eer bewezen, willende aldus tezamen God en de afgoden dienen, of de kennis van den waren God gans door afgoderij in ongerechtigheid tenonder houden. Dit is de eerste plaats waar de Heilige Schrift van de afgoden spreekt, alhoewel zij er tevoren lang geweest zijn.
20En Jakob ontstal zich aan het hart van Laban, den Syriër, overmits hij hem niet te kennen gaf, dat hij vlood.
 ontstal Dat is, hij ging heimelijk en steelsgewijze buiten Labans weten en kennis weg, gelijk de volgende woorden verklaren; ook vs.26,27. In zulk een zin wordt deze manier van spreken ook gebruikt, 2Sa 19:3, maar in een anderen zin wordt zij gevonden 2Sa 15:6. De reden van dit haastig en stil vertrek schijnt geweest te zijn Gods ingeven en uitdrukkelijk bevel, vs.13.
21En hij vlood, en al wat het zijne was, en hij maakte zich op, en voer over de rivier, en hij zette zijn aangezicht naar het gebergte Gilead.
 de rivier, Te weten, Frath of Eufraat, vloeiende tussen Chaldeën en Kanaän, boven, Gen 2:14, en Gen 15:18, zonder bijvoeging van den eigennaam wordt hij de Rivier genaamd, om zijn grootte en vermaardheid, hier en Exo 23:31; Jos 24:2-3, enz.
,
 zette zijn Of, richtte, of stelde, dat is, hij besloot vastelijk den weg daarheen te nemen; zie Jer 50:5, en Luk 9:51, Luk 9:53.
,
 Gileads Een gebergte, gelegen achter Fenicië over de Jordaan, en grenzende aan het gebergte Libanon. Beneden dezen berg lag een zeer goed land, ook Gilead, of Galaad, genaamd vruchtbaar, en weiland; onder, Gen 37:25; Deu 34:1; Jer 8:22, en Jer 22:6. Dit land werd naderhand den Amorieten afgenomen, en ten dele gegeven aan de stammen van Gad en Ruben, en den halven stam van Manasse. Zie Num 32:1, enz; Deu 3:12-13, Deu 3:15-16; Jos 13:8-11, enz.
22En ten derden dage werd aan Laban geboodschapt, dat Jakob gevloden was.
 En ten Labans kudde was drie dagreizen van Jakobs kudde gelegen; bov. Gen 30:36.
23Toen nam hij zijn broeders met zich, en jaagde hem achterna, een weg van zeven dagen, en hij kreeg hem op het gebergte van Gilead.
 broederen Dat is, bloedvrienden; en zo in het volgende.
,
 een weg Dat is, zeven dagreizen. Zie boven, Gen 30:36.
24Doch God kwam tot Laban, den Syriër, in een droom des nachts, en Hij zeide tot hem: Wacht u, dat gij met Jakob spreekt, noch goed, noch kwaad.
 God kwam Te weten, eer hij Jakob achterhaalde, of bij hem kwam.
,
 in een droom Zie boven, Gen 20:3.
,
 noch goed, Hebr. van het goede tot het kwade, dat is, noch met goede, noch met kwade woorden zult gij hem van zijn reis afbrengen, maar laten hem in zijn reis voortgaan. Verg. boven, Gen 24:50.
25En Laban achterhaalde Jakob; Jakob nu had zijn tent geslagen op dat gebergte; ook sloeg Laban met zijn broederen de zijne op het gebergte van Gilead.
 geslagen Hebr. vastgemaakt, gehecht.
26Toen zeide Laban tot Jakob: Wat hebt gij gedaan, dat gij u aan mijn hart ontstolen hebt, en mijn dochteren ontvoerd hebt, als gevangenen met het zwaard?
 u van mijn Zie boven, vs.20.
,
 als gevangenen Dat is, die met geweld en tegen haar wil weggevoerd worden; hetwelk Laban ten onrechte Jakob verwijt. Zie boven, vs.14-16.
27Waarom zijt gij heimelijk gevloden, en hebt u aan mij ontstolen? en hebt het mij niet aangezegd, dat ik u geleid had met vreugde, en met gezangen, met trommel en met harp?
 Waarom zijt Hebr. waarom hebt gij u verborgen om te vluchten?
,
 hebt u Dat is, waarom zijt gij steelsgewijze, buiten mijn weten, van mij weggetrokken? Verg. dit met vs.20. Anders, aldus: hebt mij bestolen, of mij gestolen, dat is, het mijne gestolen.
,
 geleid had Zie boven, Gen 18:16.
,
 harp? Zie Gen 4:21.
28Ook hebt gij mij niet toegelaten mijn zonen en mijn dochteren te kussen; nu, gij hebt dwaselijk gedaan zo doende.
 te kussen; Zie boven, Gen 29:13.
29Het ware in de macht mijner hand aan ulieden kwaad te doen; maar de God van ulieder vader heeft tot mij gisteren nacht gesproken, zeggende: Wacht u, van met Jakob te spreken, of goed, of kwaad.
 of goed, Zie boven, vs.24.
30En nu, gij hebt immers willen vertrekken, omdat gij zo zeer begerig waart naar uws vaders huis; waarom hebt gij mijn goden gestolen?
 gij hebt Hebr. gij zijt gaande gegaan.
,
 zozeer Hebr. begerende begeert hebt.
,
 waarom hebt Een grote verblindheid in Laban, dat hij zijn beelden voor goden houdt, die men hem nochtans, naar zijn mening, kon ontstelen; verg. boven, vs.19.
31Toen antwoordde Jakob, en zeide tot Laban: Omdat ik vreesde; want ik zeide: Opdat gij niet misschien uw dochteren mij ontweldigdet!
 ik zeide Te weten, bij mijzelven, dat is, ik dacht. Zie boven, Gen 20:11. Anders, ik zeide tot mijn huisvrouwen, of tot mijn huisgezin.
,
 mij ontweldigdet Hebr. van met mij.
32Bij wien gij uw goden vinden zult, laat hem niet leven! Onderken gij voor onze broederen, wat bij mij is, en neem het tot u. Want Jakob wist niet, dat Rachel dezelve gestolen had.
 onderken Hebr. onderken voor u. Zie boven Gen 12:1.
,
 wat bij mij Te weten, van uw goederen.
33Toen ging Laban in de tent van Jakob, en in de tent van Lea, en in de tent van de beide dienstmaagden, en hij vond niets; en als hij uit de tent van Lea gegaan was, kwam hij in de tent van Rachel. 34Maar Rachel had de terafim genomen, en zij had die in een kemels zadeltuig gelegd, en zij zat op dezelve. En Laban betastte die ganse tent, en hij vond niets.
 kemelszadeltuig Anders, strooisel.
35En zij zeide tot haar vader: Dat de toorn niet ontsteke in mijns heren ogen, omdat ik voor uw aangezicht niet kan opstaan; want het gaat mij naar der vrouwen wijze; en hij doorzocht; maar hij vond de terafim niet.
 Dat de toorn Dat is, dat mijn heer niet bevangen worde door gramschap; die zich in de ogen pleegt te openbaren.
,
 het gaat Hebr. mij is der vrouwen weg.
36Toen ontstak Jakob, en twistte met Laban; en Jakob antwoordde en zeide tot Laban: Wat is mijn overtreding, wat is mijn zonde, dat gij mij zo hittiglijk hebt nagejaagd?
 dat gij mij Hebr. dat gij gebrand hebt achter mij, het woord betekent dikwijls iemand met een brandend, heftig, grimmig en vijandig gemoed vervolgen, gelijk 1Sa 17:53; Psa 10:2, Lam 4:19.
37Als gij al mijn huisraad betast hebt, wat hebt gij gevonden van al het huisraad uws huizes! Leg het hier voor mijn broederen en uw broederen, en laat hen richten tussen ons beiden.
 al mijn Hebr. Al mijn vaten, en zo straks, van al de vaten van uw huis.
38Deze twintig jaren ben ik bij u geweest; uw ooien en uw geiten hebben niet misdragen, en de rammen uwer kudde heb ik niet gegeten. 39Het verscheurde heb ik tot u niet gebracht; ik heb het geboet; gij hebt het van mijn hand geëist, het ware des daags gestolen, of des nachts gestolen.
 ik heb het Dat Jakob Laban heeft moeten vergoeden wat de wilde beesten verscheurd hadden, was onbillijk en tegen de wet; Exo 22:13.
40Ik ben geweest, dat mij bij dag de hitte verteerde, en bij nacht de vorst, en dat mijn slaap van mijn ogen week.
 week Anders, vluchtte, of vlood, dezelfde manier van spreken vindt men ook Est 6:1.
41Ik ben nu twintig jaren in uw huis geweest; ik heb u veertien jaren gediend om uw beide dochteren, en zes jaren om uw kudde; en gij hebt mijn loon tien malen veranderd.
 Ik ben nu Hebr. dit zijn mijn twintig jaren in uw huis.
,
 om uw kudde; Dat is, om zulk een gedeelte der kudde als mij, volgens ons verdrag, ten loon zou vallen.
,
 gij hebt Zie boven, vs.7.
42Ten ware de God van mijn vader, de God van Abraham, en de Vreze van Izak, bij mij geweest was, zekerlijk, gij zoudt mij nu ledig weggezonden hebben! God heeft mijn ellende, en den arbeid mijner handen aangezien, en heeft u gisteren nacht bestraft.
 de vreze Dat is, God, die mijn vader Izak met groten eerbied en godvruchtigheid dient. Alzo wordt God genoemd onze vreze, Isa 8:13, omdat Hij met een kinderlijke vreze door ons gevreesd moet zijn.
,
 aangezien, Het zien van God betekent zijn tegenwoordige weldaad, gelijk boven, Gen 16:13, en Gen 29:32; Exo 3:7, Exo 3:9; Psa 31:8, en hier; of zijn straf, boven, Gen 11:5; 1Ch 12:17, enz.
43Toen antwoordde Laban en zeide tot Jakob: Deze dochters zijn mijn dochters, en deze zonen zijn mijn zonen, en deze kudde is mijn kudde, ja, al wat gij ziet, dat is mijn; en wat zoude ik aan deze mijn dochteren heden doen? of aan haar zonen, die zij gebaard hebben?
 wat zou ik Dat is, hoe zou ik daartoe komen, dat ik haar kwaad zou doen, daar het mijn eigen vlees en bloed is; hij gelaat zich vriendschap te zoeken, ziende dat hij niet vermocht Jakob en de zijnen enig leed aan te doen. Dit was het beleid des Heeren, die Laban tot dat einde verschenen was.
,
 zonen, die zij Anders, kinderen.
44Nu dan, kom, laat ons een verbond maken, ik en gij, dat het tot een getuigenis zij tussen mij en tussen u!
 maken, ik Zie boven, Gen 15:18.
45Toen nam Jakob een steen, en hij verhoogde dien tot een opgericht teken.
 Toen nam Daarmede tonende dat hij alle klachten laat varen, en gewillig was het verbond aan te gaan.
46En Jakob zeide tot zijn broederen: Vergadert stenen! En zij namen stenen, en maakten een hoop; en zij aten aldaar op dien hoop.
 zijn broederen Dat is, bloedverwanten, vrienden. Zie boven, vs.32, 37, en onder, vs.54.
,
 zij aten aldaar Te weten, na het maken en bevestigen van het verbond.
47En Laban noemde hem Jegar-sahadutha; maar Jakob noemde denzelven Gilead.
 Jegar-Sahadutha; Dat is, in de Syrische taal, die Laban sprak, een hoop van getuigenis, betekenende het verbond, dat zij daar met elkander maakten.
,
 Gilead Hebr. Gales; deze naam betekent even hetzelfde in het Hebr. wat de voorgaande in het Syrisch betekent; want Jakob, die een Hebreër was, wilde ook in zijn spraak aan dezen steenhoop een naam geven.
48Toen zeide Laban: Deze hoop zij heden een getuige tussen mij en tussen u! Daarom noemde men zijn naam Gilead,
 Gilead Zodat deze naam, die Jakob in het Hebr. gegeven had, deze berg en het omliggende land bijgebleven is; gelijk hij ook tevoren door Mozes daarom aldus is genoemd; boven, vs.21, 23.
49En Mizpa; omdat hij zeide: Dat de Heere opzicht neme tussen mij en tussen u, wanneer wij de een van den ander zullen verborgen zijn!
 Mispa; Hebr. Mitspah, dat is, opzicht of toezichtplaats, of wachtplaats; omdat God [zoals volgt] de wacht en het toezicht zou hebben over het gemaakte verbond.
,
 de een van Hebr. de man van zijn naasten, of, vriend; dat is, wanneer wij nu zo ver van elkander zullen gescheiden zijn.
50Zo gij mijn dochteren beledigt, en zo gij vrouwen neemt boven mijn dochteren, niemand is bij ons; zie toe, God zal getuige zijn tussen mij en tussen u!
 beledigt, Of, verdrukt.
,
 niemand is Dat is, er is niemand vreemds bij ons, die getuige kan zijn, en den overtreder straffen. Anders, niemand zal bij ons zijn, te weten, als wij van elkander zullen gescheiden zijn, dan God, enz.
51Laban zeide voorts tot Jakob: Zie, daar is deze zelfde hoop, en zie, daar is dit opgericht teken, hetwelk ik opgeworpen heb tussen mij en tussen u; 52Deze zelfde hoop zij getuige, en dit opgericht teken zij getuige, dat ik tot u voorbij dezen hoop niet komen zal, en dat gij tot mij, voorbij dezen hoop en dit opgericht teken, niet komen zult ten kwade!
 dat ik tot Anders, indien ik, te weten, mij verongelijkt mocht houden en voorbij passeren, dat ik het niet doen zal in vijandschap, maar in het vriendelijke; en gij insgelijks. Of anders aldus: indien ik het ben, die hier passeren zal na u, dat ik het niet ten kwade zal doen, noch gij van gelijken.
53De God van Abraham, en de God van Nahor, de God huns vaders richte tussen ons! En Jakob zwoer bij de Vreze zijn vaders Izaks.
 De God Abrahams, Hij vermengt den God Abrahams, die de enige ware God is, met de afgoden, die Terah, Nahor, en Abraham zelfs vóór zijn bekering, in Chaldea gediend hadden, Jos 24:2; niet alleen om zich wat naar Jakob te voegen, maar ook als een afgodisch huichelaar, aan beide zijden te hinken. Anderen verstaan dat Laban op afgodische wijze aldus gesproken heeft; de goden Abrahams, en de goden Nahors, en de goden huns vaders, enz., met welke woorden Laban aan Jakob verwijt dat hij van de religie zijner voorvaders was afgetreden; en dat hier tegen gesteld wordt Jakobs eed, dien hij doet bij den waren God alleen.
,
 bij de vreze Zie boven, vs.42.
54Toen slachtte Jakob een slachting op dat gebergte, en hij nodigde zijn broederen, om brood te eten; en zij aten brood, en vernachtten op dat gebergte.
 slachtte Jakob Te weten, slachtbeesten tot een vrolijken maaltijd. Het Hebreeuwse woord betekent wel offeren, maar ook slachten tot een maaltijd; gelijk 1Sa 28:24; 1Ki 1:9; 2Ch 18:2, enz.
,
 brood te Dat is, om den maaltijd te houden. Zie onder, Gen 37:25; Exo 18:12; 2Ki 6:22, en Luk 14:1, enz.
55En Laban stond des morgens vroeg op, en kuste zijn zonen, en zijn dochteren, en zegende hen; en Laban trok heen, en keerde weder tot zijn plaats.
 kuste zijn Zie boven, Gen 29:11.
,
 zegende hen; Dat is, hij wenste hun in het afscheid alle geluk en welvaart; gelijk dit gebruikelijk was wanneer de mensen elkander groetten, niet alleen bij het vertrekken, maar ook bij het komen. Zie onder, Gen 47:7, Gen 47:10; Rth 2:4; 1Sa 13:10; 2Sa 8:10.
Copyright information for DutSVVA